Een nuchtere kijk
Als het gaat over de geschiedenis van de eerste duizend jaar van de huidige jaartelling, dan heb ik het idee dat er teveel vanuit het perspectief van de huidige tijd naar de historie gekeken wordt. Maar al te graag worden bevolkingsgroepen of stammen in een min of meer afgebakend gebied geprojecteerd. Dan wordt er verwezen naar de klassieke teksten van de oude romijnen die voor het eerst beschreven wat er allemaal leefde in het deel van Europa waar zij aanwezig waren. In het algemeen zetten de Romijnen stammen neer in een vaag omschreven gebied, zoals 'deze stam kijkt uit over de zee, de andere stam leeft er naast, en nog een andere stam woont tot aan deze rivier, en nog een andere stam woont aan de andere zijde. Hierbij wordt bijvoorbeeld de Rhenus een paar keer genoemd, en hier gaan de meesten al gelijk in de fout, hier wordt in bijna alle gevallen de huidige, en in het verlengde ervan, de oude of kromme Rijn gezien waarover de Romijnen schreven. De naam Rhenus was, en de Rijn is nog altijd, een vrij algemene naam voor een waterstroom. Alleen al in het zuidwesten van Friesland zijn er drie, net zoals de naam Aa of Ee een algemene naam voor een waterstroom is. De oude Rijn en het stroomopwaartse gedeelte in het huidige Duitsland is alleen maar één van de rivieren die de Romijnen zo genoemd hebben.
Later namen de monniken de geografie van de Romijnen over als ze over
stammen of volkeren schreven. Maar ook deze monniken, die zelfs in de
gebieden woonden waar ze over schreven, zijn over het algemeen vaag. En
hier heeft men grote moeite mee tegenwoordig, want er wordt vanuit de
moderne perspectieven naar die oude teksten gekeken. Er worden dan
grenzen getrokken omheen de verschillende stammen en volkeren. Maar als
ik daar eens nuchter naar kijk, dan kan ik me hier niets bij
voorstellen. De huidige landsgrenzen zijn relatief nieuw, zelfs de
provincie grenzen zijn in de zestiende eeuw getrokken. Voor die tijd
waren er geen grenzen, dus in nog oudere tijden waren er al helemaal
geen grenzen. Van natuurlijke grenzen kan ik mij iets voorstellen,
vooral bergketens en grote rievieren, maar zelfs grote rivieren vormen
geen belemmering voor de mens. Het Romijnse woord trajectum betekend
niet voor niets oversteek of doorwaadbare plek, en daar waren er vele
van. En waar de Romijnen schreven over een stam die tot aan een zekere
rivier woonden, zullen de mensen van die stam altijd in hetzelfde gebied
gewoond hebben? We hebben het hier over de ijzertijd en vroege
middeleeuwen, en de landbouw was nog zeer primitief. De mens pleegde
vooral roofbouw, bijvoorbeeld het kappen en ontginnen van een stuk bos,
op de nog redelijk vruchtbare grond gewassen verbouwen, totdat de grond
uitgeput is, dus geen voeding kan geven aan gewassen, zodat de mensen
weer verder trokken op zoek naar vruchtbare grond. En als het gras aan
de overkant van de rivier groener is, dan gaat men daar naartoe, en
verder. Zo zullen alle mensen in die tijd geleefd hebben, en daardoor
zijn de vele stammen ook doorelkaar gaan wonen. Ik denk wel dat de
meeste stammen een voorkeur hadden voor een bepaald gebied.
Of er werdt een nieuw ontstaan gebied gevonden, zoals de kwelders in het noorden van het huidige Nederland en Duitsland.
In de ijzertijd en middeleeuwen was het grootste gedeelte van het
huidige Nederland bedekt met een meters dikke laag veen. Zie hiervoor de
kaarten van Peter Vos, goed te vinden met Google. In en op het veen was
het praktisch onmogelijk om daar een bestaan op te bouwen, behalve
misschien als jager verzamelaar. Maar op de kwelders was die
mogelijkheid er wel. Dus trokken er mensen vanuit hogere en drogere
gebieden naar de kwelders. En waar deze mensen vandaan kwamen, daar zijn
de meningen over verdeeld. Ik vind dat we daar niet moeilijk over
hoeven te doen. Al lopende zal men uit de drogere gebieden gekomen zijn,
vooral uit Drenthe en verder. Met schepen kunnen er mensen van verder
weg gekomen zijn, tot uit scandinavie en Belgie/Frankrijk. Ik kan me ook
voorstellen wat de redenen waren om op de kwelders te gaan wonen,
namelijk wegtrekken uit een onvruchtbaar gebied vanwege roofbouw, of
stammen conflicten. Op de kwelders leefden de mensen erg afgelegen,
omringd door ondoordringbare veengebieden, en de zee. Met stormvloeden
het water als enige gevaar.
Ik heb zelf een kaart gemaakt van hoe ik
denk dat het noorden van het huidige Nederland er uit zag, gebaseerd op
een kaart van Peter Vos.

Wat ook nog meeteld, is dat er in de zuid-oost hoek van Friesland zo ongeveer na het jaar 1000 begonnen is met het ontwateren en ontginnen van het veen, zoals bij Oosterzee, Echten en Doniaga. Dit betekende dat de eens hoge veenkussens inklonken, wat bodemdaling tot gevolg had (in extreme vorm daar waar nu het Tjeukemeer is) en daardoor was die omgeving zeer gevoelig voor overstroming. Voordat de dijk bij Lemmer gebouwd is, moet dus het water van de Zuiderzee nog niet tot aan dit wegzinkende veenmoeras gekomen zijn.

Bovenstaande kaart is getekend door ene Christiaan S. Groten omstreeks
1570. Hier is de ontwikkeling van de Waddenzee te zien, die toen nog
niet Waddenzee genoemd werdt, maar T'wad. Door de nog altijd grote
stroken (kwelder) land, was het zelfs bij vloed nog geen zee. De grote
driehoek land dat aan Vlieland vast zit, is op de kaart getekend met
grassen (of riet) en struiken. Dit geeft aan dat het nog zeker geen wad
is.
Deze lap grond wordt op die kaart "Die Moer Ward" genoemd, in
modern Nederlands "De Moer Waard", wat betekend dat dit gebied gebruikt
werdt voor Moernering, het zout winnen uit veengrond.
De eerste
geschreven bronnen van het huidige Friesland spreken ook nog van 'het
land ten westen' en een klooster dat of op deze driehoek, of op het
eiland Griend stond. Er wordt ook geschreven over boerderijen, en op
Terschelling is het bekend dat in een ver verleden de mensen naar
Friesland konden lopen.
Ten slotte zijn er booronderzoeken gedaan op de Waddeneilanden waaruit blijkt dat er op Texel, Vlieland, Terschelling en Ameland nog altijd veenresten in de grond zitten.